Van-Allengordel

Maakte de Van-Allengordel de Apollo 11-missie onmogelijk?

Een ander argument tegen de maanlanding wordt gezocht in de Van-Allengordel. De Van-Allengordel is een baan rondom de aarde die geladen deeltjes bevat. Men beweert dat deze gordel het onmogelijk maakt naar de maan te reizen, omdat de hoge straling dodelijk kan zijn. De gordel bestaat uit twee delen: een binnen- en een buitengordel. Elk van de delen is erg dynamisch en verandert continu. De binnengordel bevindt zich tussen de 2000 en 5000 km boven het aardoppervlak, de buitengordel bevindt zich tussen de 15000 en 25000 km boven het aardoppervlak. Deze afstanden zijn slechts schattingen, maar geven een goede indicatie van de afstand tussen de aarde en de Van-Allengordel.

(figuur 1)

De geladen deeltjes in de Van-Allengordel bestaan vooral uit elektronen en protonen en worden door de zon met hoge snelheid op de aarde afgestuurd. Doordat de aarde een grote magneet is, raken de deeltjes de aarde niet. Op de geografische noordpool van de aarde bevindt zich de zuidpool van de magneet en op de geografische zuidpool bevindt zich de noordpool van de magneet. De magnetische veldlijnen die van de noordpool naar de zuidpool lopen, zorgen voor een magnetisch veld. Zodra de geladen deeltjes van de zon in het magnetisch veld komen, zitten ze als het ware gevangen in dit magnetische veld. De geladen deeltjes bewegen volgens de magneetlijnen van pool naar pool en weer terug en veroorzaken het poollicht bij een overvloed aan deeltjes. Deze overvloed aan deeltjes kan ontstaan door een zonnestorm, waarbij de zon extra veel geladen deeltjes naar de aarde ‘blaast’. Een zonnestorm ontstaat wanneer de zon zo heet wordt, dat de geladen deeltjes genoeg energie meegegeven kan worden om te ontsnappen aan de zon. Het poollicht wordt alleen veroorzaakt door negatief geladen deeltjes (of elektronen).

Doordat de geladen deeltjes een hoek maken met de magnetische veldlijnen blijven ze in hun baan om de aarde. Dit is mogelijk doordat het deeltje een kracht ondervindt, namelijk de Lorentzkracht. Deze zorgt voor een spiraliserende baan. Omdat elk deeltje een andere hoek met de aarde maakt, heeft de Van-Allengordel een donutachtige vorm. Ook is te zien dat de Van-Allengordel bij de polen dichter op de aarde staat. Dit komt doordat het magnetisch veld het sterkst is bij de polen en daar dus de meeste geladen deeltjes heentrekken.

(figuur 2)

Het verschil tussen de binnen- en buitengordel is allereerst te zien in de dikte. Ook zijn er verschillen tussen de geladen deeltjes die zich in beide gordels bevinden. De binnengordel bevat voornamelijk protonen (maar ook elektronen) die afkomstig zijn van neutronen die uit elkaar gevallen zijn. De neutronen ontstaan op hun beurt door de bestraling van zuurstof en stikstof uit de atmosfeer door de kosmische achtergrondstraling (zuurstof- en stikstofionen nemen dus een hoeveelheid straling op). Deze kosmische achtergrondstraling is het overblijfsel van het ontstaan van het heelal via de oerknal. De binnengordel bevat deeltjes met heel veel energie. Protonen in de binnengordel kunnen zelfs meer dan 50 miljoen eV bevatten. De buitengordel bevat vooral elektronen die afkomstig zijn van de zonnewind (geladen deeltjes die de zon met hoge snelheid naar de aarde stuurt). De deeltjes in de buitengordel bevatten juist een lagere energie.

De Van-Allengordel zelf is niet zichtbaar op aarde. Wel veroorzaken de geladen deeltjes (zoals eerder gezegd) het poollicht. Op de polen komen de magnetische veldlijnen samen, waardoor de geladen deeltjes de aarde tot op heel dicht naderen. De meeste deeltjes worden weer teruggestuurd naar de andere pool, maar een aantal komen zo dichtbij dat ze kunnen botsen met luchtmoleculen (ongeveer op 40 km hoogte). Deze botsingen zijn te zien als het poollicht. Het poollicht is niet alleen zichtbaar op de polen, dit komt mede doordat de zonneactiviteit continu verandert. Zo was het in 2000 mogelijk om het poollicht in Nederland te zien.

(figuur 3)

De Apollo-11 astronauten waren de eersten die door de Van-Allengordel reisden en er wordt verondersteld dat ze zijn blootgesteld aan een enorm hoge straling. Dat de Van-Allengordel een hoge dosis straling bevat is zeker waar, maar de straling  was niet hoog genoeg om gevaarlijk te zijn. Als er vanuit wordt gegaan dat de lanceersnelheid van 40.000 km/h wordt gehalveerd om de gemiddelde snelheid te krijgen, blijkt dat de Apollo 11 zich niet langer dan twee uur in de Van-Allengordel bevond. Met de lanceersnelheid als gemiddelde snelheid blijkt dit zelfs niet meer dan een uur te zijn. Let op, dit is een schatting en het zijn dus niet de absolute waardes. Ook is de Van-Allengordel erg dynamisch en zal de dikte ook niet constant zijn.

Ook kan er gekeken worden naar de verschillen in stralingsintensiteit in de gordel. Niet overal bevindt zich een even hoge straling en de exacte route van de Apollo 11 is niet bekend. Er kan worden verondersteld dat de astronauten door de delen van de Van-Allengordel met een lage stralingsintensiteit zijn gevlogen en dat er dus nog minder gevaar was.

Een laatst overtuigend bewijs is de geiger-müllerteller die elke astronaut moest dragen. Een geiger-müllerteller registreert de stralingsdosis en geeft deze dan aan. Deze teller gaf ook een niet-schadelijke stralingsdosis aan (gemiddeld 5 mSv, mili-sievert). Ter vergelijking, de hoeveelheid straling waaraan je op zeeniveau wordt blootgesteld is zo’n 2 mSv. Een gevaarlijke dosis ligt boven de 1000 mSv in een korte tijd.

Conclusie

De Van-Allengordel maakte de Apollo 11-missie dus niet onmogelijk. Bovendien zijn latere bemande vluchten ook door de gordel gevlogen en de astronauten op deze vluchten hebben niet overtuigend gevaar gelopen.

Maak jouw eigen website met JouwWeb